Zing voor de HEER een nieuw lied, zing
voor de HEER, heel de aarde.
Zing voor de HEER, prijs zijn naam,
verkondig van dag tot dag dat hij ons redt.
Maak aan alle volken zijn
majesteit bekend, aan alle naties zijn wonderdaden.
Groot is de HEER,
hem komt alle lof toe, geducht is hij, meer dan alle goden.
De goden
van de volken zijn minder dan niets, maar de HEER: hij heeft de hemel gemaakt.
Glans en glorie gaan voor hem uit, macht en luister vullen zijn heiligdom.
Erken de HEER, stammen en volken, erken de HEER, zijn majesteit en macht.
Erken de HEER, de majesteit van zijn naam, draag geschenken zijn voorhoven
binnen.
Buig u voor de HEER in zijn heilige glorie, huiver, heel de
aarde, als hij verschijnt.
Zeg aan de volken: ‘De HEER is koning.
Vast staat de wereld, zij wankelt niet.
Hij oordeelt de volken naar recht en
wet.’
Laat de hemel verheugd zijn, de aarde juichen, de zee bruisen
en alles wat daar leeft.
Laat het veld verblijd zijn en alles wat
daar groeit, laten alle bomen jubelen voor de HEER,
want hij is in
aantocht, in aantocht is hij als rechter van de aarde.
Rechtvaardig zal hij de
wereld berechten, de volken oordelen, trouw aan zijn woord.
Psalm 96 meet het konignschap van de HEER breed uit. Driemaal wordt geproclameerd dat voor de HEER een lied gezongen moet worden. Heel de aarde wordt opgeroepen deze God
dagelijks te aanbidden. Alle volken en stammen worden uitgedaagd om het koningschap van Hem te erkennen. God is de werkelijke
bestuurder van deze wereld. En dat mag iedereen weten! Meteen wordt er een oproep
aan toegevoegd: Erken zijn majesteit en macht en vereer Hem met geschenken,
door diep te buigen. Hier worden de majesteit (letterlijk de kabod = stralende
glans) en de macht (lett. Étz = kracht) van God genoemd. Hier
resoneert al iets van het gebed want van U is het koninkrijk, de kracht en
de heerlijkheid uit het Onze Vader.
Tussen deze verzen worden de gelovigen opgeroepen om aan
alle volken de wonderen en majesteit van God bekend te maken. In een korte
vergelijking (vs. 4-6) blijkt de HEER oppermachtig te zijn en onvergelijkbaar met
de nietszeggende goden van de gojiem, van hen die deze God niet kennen. Zij
worden opgeroepen om Hem te aanbidden en met geschenken te vereren.
Dit is het wat na hemelvaart ook werkelijkheid geworden
is als Jezus de troon bestijgt. Jezus is de koning die alle macht en eer
ontvangt, nu Hij opgestaan is en aan de rechterhand van God verschijnt. Jezus blijkt
deze koning-God te zijn. Aan het eind van het lied worden zowel hemel en aarde,
maar ook het veld en de bomen, te jubelen voor de verschijning van de Heer. Jezus’
terugkomst is hiermee al in psalm 96 voorzegt. Jezus komt de volken beoordelen
en rechtspreken op een trouw en rechtvaardige manier. Zo beschrijft de
Openbaring hem in Op. 19 als een ruiter op een wit paard die “overwint en ‘Trouw
en betrouwbaar’ heet, die een rechtvaardig vonnis velt en een rechtvaardige
strijd voert.” (Op. 19:11). Jezus blijkt het koningschap in handen te hebben.
Hij is zo degene die toegang geeft tot het koninkrijk, maar tegelijk de hele
wereld aan zijn voeten brengt.
Psalm 96 roept alle gemeenten op om serieus werk te maken
van deze oproep. Alle volken vertellen dát Jezus koning is, maar tegelijk ook
laten zien ín de gemeente dat Hij hier heer en meester is: door goede
verstandhouding, herstel van relaties, zorg voor de buurt, aandacht voor hen die
nog niet geloven, door de volken op te roepen met ons mee te gaan. Wij mogen
alle volken proclameren de majesteit en glorie van God, zijn wonderdaden in Jezus
Christus. Dit is de taak die God ons nu geeft. Hiermee blijven we bezig tot het
einde van de wereld.