Numeri 22-24
Hieronder lees je het verhaal van Bileam
zoals hij in gesprek met Balak vier zegeningen uitsprak over Israël. Het is
overgenomen van www.debijbel.nl in de
vertaling van Groot Nieuws Bijbel. Door drie mensen om beurten te lezen: voorlezer, Bileam, Balak.
Op de kaart zie je de reis van Israël, in de buurt van nr. 15 speelt dit verhaal zich af. Kaartje van (https://maryrubow.files.wordpress.com/2014/01/03990_000_bible-map-2hsmall.gif )
Op de kaart zie je de reis van Israël, in de buurt van nr. 15 speelt dit verhaal zich af. Kaartje van (https://maryrubow.files.wordpress.com/2014/01/03990_000_bible-map-2hsmall.gif )
36Toen Balak hoorde dat Bileam in aantocht was, ging hij hem tegemoet tot
de stad Ar aan de rivier de Arnon bij de grens met Moab.
37Balak: ‘Waarom
bent u niet meteen naar mij toe gekomen? Dacht u dat ik niet genoeg kon
betalen?’
38Bileam: ‘Ik ben er nu toch? Maar het is nog de vraag of ik iets voor u zal kunnen
doen. Alleen wat God mij zegt, kan ik u meedelen.’
39Bileam ging met Balak mee naar de stad Kirjat-Chusot. 40Daar liet
Balak koeien en schapen slachten voor de offers. Een gedeelte van het vlees
gaf hij aan Bileam en de leiders die hem vergezelden. Balak nam Bileam
de volgende morgen mee naar Bamot-Baäl, vanwaar Bileam een klein deel
van de Israëlieten kon zien.
1Bileam: ‘Bouw hier zeven altaren en maak zeven stieren en zeven rammen klaar
voor het offer.’
2Balak deed wat Bileam hem opdroeg. Hij offerde samen met Bileam op elk
altaar een stier en een ram.
Bileam: ‘U moet hier bij de offers
blijven, terwijl ik wegga. Misschien wil de Heer mij ontmoeten. Dan zal ik u
vertellen wat hij me heeft meegedeeld.’
Bileam ging naar een kale
bergtop. 4Daar kwam God naar hem toe.
Bileam: ‘Ik heb zeven altaren voor u
gebouwd en op elk ervan een stier en een ram geofferd.’
5De Heer vertelde Bileam wat hij moest zeggen en stuurde hem terug. 6Balak en de
leiders van Moab stonden nog steeds bij de offers toen Bileam
terugkwam.
Bileam:
‘Balak, de
koning van Moab, ontbood me.
Hij liet me
halen uit het oosten,
uit de bergen
van Aram.
Vervloek voor
mij die nakomelingen van Jakob, zei hij,
verwens dat
Israël.
8Maar hoe kan
ik dit volk vervloeken
als God het
niet vervloeken wil?
Hoe kan ik
het verwensen,
als de Heer
het niet verwensen wil?
9Vanaf deze
rotsen zie ik hen,
vanaf dit
gebergte sla ik hen gade.
Ze zijn een
heel bijzonder volk,
bij andere
volken sluiten ze zich niet aan.
10Wie kan de
nakomelingen van Jakob tellen?
Ze zijn
talrijk als de zandkorrels op het strand.
Laat mij
sterven als een van hen,
mijn eind
vinden bij dat rechtvaardige volk.’
Balak: ‘Wat hebt u gedaan? Ik
haalde u hierheen om mijn vijanden te vervloeken, maar in plaats daarvan hebt
u ze gezegend!’
Bileam: ‘Ik kan alleen maar doen wat de
Heer mij heeft opgedragen.’
Balak: ‘Ga met me mee naar
een andere plaats, waar u tenminste een groot deel van de Israëlieten kunt
zien. Van die plaats af moet u hen vervloeken.’
14Hij nam hem mee naar de hoogvlakte die Sofim wordt genoemd: Uitkijk, dicht
bij de top van de Pisga. Daar liet Balak weer zeven altaren bouwen en op elk ervan offerde hij
weer een stier en een ram.
Bileam: ‘U moet ook hier weer bij de
offers blijven, dan ga ik op weg om de Heer te ontmoeten.’
16De Heer kwam bij Bileam, vertelde hem wat hij moest zeggen en stuurde hem
terug. 17Toen Bileam terugkeerde, stond Balak met de leiders van Moab nog
steeds bij de offers. Balak vroeg hem wat de Heer had gezegd.
18Bileam zei toen:
‘Balak, zoon
van Sippor,
luister,
schenk mij uw aandacht.
19God liegt
niet, zoals de mensen,
verandert niet
van gedachten, zoals wij.
Zou hij ooit
iets beloven en het nalaten,
iets
aankondigen en het niet laten doorgaan?
20Hij heeft me
opgedragen te zegenen.
God heeft
gezegend. Daaraan valt niet te tornen.
21Geen onheil
bedreigt het volk van Jakob.
Rampen hoeven
de Israëlieten niet te vrezen.
De Heer, hun
God, beschermt hen;
hij is hun
gevierde koning.
22Hij heeft hen
uit Egypte gehaald.
Hij vecht
voor hen als een buffel.
23Bezweringen
hebben op hen geen vat,
toverspreuken
kunnen hen niet deren.
Van nu af zal
iedereen zeggen:
Wat bracht
God niet voor hen tot stand!
24Israël is een
machtige leeuw.
Hij gaat niet
liggen
voor hij zijn
prooi heeft verscheurd
en het
bloed van zijn slachtoffers gedronken.’
Balak: ‘Als u niet wilt vervloeken,
zegen dan tenminste niet.’
26Bileam: ‘Heb ik u niet gezegd dat ik alle bevelen van de Heer zou
opvolgen?’
Balak ‘Kom met me mee naar een andere
plaats. Misschien vindt God het goed dat u daar uw vervloekingen
uitspreekt.’
28Balak nam Bileam mee naar de top van de berg Peor, die uitzicht biedt over de woestijn.
29Bileam: ‘Bouw ook hier zeven altaren en offer zeven stieren en zeven
rammen.’
30Balak deed wat Bileam vroeg en offerde op elk altaar een stier en een
ram.
241Bileam begreep nu dat de Heer de Israëlieten wilde zegenen. Daarom ging
hij niet op aanwijzingen af zoals de vorige keren. Hij keerde zich naar de
woestijn,2waar hij de stammen van de Israëlieten gelegerd zag. Toen werd hij van
Gods geest vervuld 3en zei:
Bileam:
‘Dit heb ik, Bileam, de zoon van Beor, te
zeggen:
Ik mag zien
wat verhuld is
4en horen wat
God meedeelt.
Met starende
ogen, in vervoering
aanschouw ik
wat de Almachtige laat zien.
5Israël, je
zult wonen in prachtige tenten.
Welvarend
zullen je nederzettingen zijn,
6uitgestrekt
als brede dalen,
als tuinen
langs de rivier,
mooi als
aloë’s geplant door de Heer,
als ceders
langs het water.
7Overvloedig
zal er water vloeien
en zaad
ontkiemen door de regen.
Hun koning
zal verheven zijn boven Agag,
de koning
van Amalek;
zijn
koningschap is zonder weerga.
8Hij heeft hen
uit Egypte gehaald
en vecht voor
hen als een buffel.
Hij verslindt
de vijandige volken,
verbrijzelt
hun botten,
breekt hun
pijlen aan stukken.
9Als een leeuw
vlijt hij zich neer.
Wie zou hem
durven tergen?
Wie Israël
zegent, wordt zelf gezegend,
wie het
vervloekt, vervloekt zichzelf.’
10Balak balde zijn vuisten van woede en zei tegen Bileam
Balak: ‘Ik heb u ontboden om mijn
vijanden te vervloeken, maar u hebt ze nu al drie keer gezegend. 11Ga terug naar uw land. Ik heb
beloofd u vorstelijk te belonen, maar de Heer heeft dat verhinderd.’
12Bileam: ‘Heb ik al niet tegen uw gezanten gezegd dat ik in geen geval tegen het
bevel van de Heer, mijn God, kan ingaan? 13Al geeft u mij al uw goud en
zilver, dan nog zou ik alleen kunnen doen wat de Heer mij beveelt. 14Ik ga terug naar mijn land, maar
eerst zal ik u nog zeggen wat dat volk in de toekomst uw volk zal
aandoen.’
15Toen sprak Bileam weer in opdracht van de Heer:
Bileam:
‘Dit heb ik,
Bileam, de zoon van Beor, te zeggen:
Ik mag zien
wat verhuld is
16en horen wat
de allerhoogste God meedeelt,
hij laat mij
delen in zijn kennis.
Met starende
ogen, in vervoering
aanschouw ik
wat de Almachtige laat zien.
17Ik kijk in de
toekomst:
ik zie een
gestalte,
hij staat op
in Israël,
zoals een
ster rijst aan de hemel.
Hij heerst
over het volk van Jakob;
met zijn staf
verplettert hij de leiders van Moab.
Hij
vernietigt het volk van Set.
18Zijn
vijanden, de Edomieten, zal hij overheersen,
Seïr, hun
land, zal hij veroveren.
Israël blijft
aan de winnende hand.
19Het zal zijn
vijanden vertrappen.
Zelfs de
overlevenden uit Ar brengt het om.’
25Toen Bileam dit gezegd had, keerde hij naar zijn land terug. Ook Balak
ging naar huis.